Het is eind april, Koningsdag zit erop en we hebben eindelijk vakantie. De vele stroomuitval, de daardoor zware nachten, een piek in de werkdruk en de slopende hitte overdag hebben voor zowel Anne als voor mij de laatste weken veel energie gekost. Met een westerse bril betreft primaire behoeften moet je zo nu en dan de stad uit hier. Ontsnappen aan de immense drukte, de drukkende hitte en doelloos in het rond mekkerende geiten. Al valt dat laatste niet mee. Want geiten hebben ze overal in Burkina. Van het platteland tot het terras van de beste ijsjeswinkel in de stad (NICECREAM!), met drie tegelijk en vastgebonden poten op de brommer tot bovenop de bagagerekken van een afgetrapt busje.
Enfin. Ontsnappen uit de stad. Als we om 05.00 ’s ochtends aankomen bij het busstation staat onze bus al te ronken en even later zitten we in de airconditioned-bus op weg naar Benin! Dat we de enige zijn met blauwe ogen deert ons niet, zoals we gewend zijn lacht iedereen ons toe en worden we van harte welkom geheten. Voor ons zat een pastoor die wat Engels sprak, na een korte kennismaking gaf hij ons te kennen voor werk naar Cotonou, de hoofdstad van Benin, te moeten.
Zelf had ik ook heel erg de behoefte om meer van West-Afrika te zien, zonder donker kan het licht zichzelf immers niet kennen.
Na zes uur tuffen zijn we bij de grens, de reis gaat voortvarend, maar ik weet dat grensovergangen buiten Europa wel eens wat langer kunnen duren van van Eindhoven naar Antwerpen rijden. Twee uur later zitten we dan ook eindelijk weer in de bus, na een preek van een politieman – ik maakte stiekem een foto van een klassieke Mercedes die in de berm stond te verstoffen – ongeveer zes keer ons paspoort laten zien en eindeloos wachten in de brandende zon omdat onze bagage gecontroleerd moest worden. Het viel de douaniers niet mee om ‘Van Deursen’ en ‘Vervoort’ uit te spreken en al snel werden we omgedoopt tot ‘Maria’ en ‘Martinus’.
Grensplaatsen zijn altijd een beetje schimmig, ook hier werd flink gebedeld en zelfs om een leeg colaflesje werd ruzie gemaakt. Kinderen van 9 á 10 jaar die in hun gescheurde kleren vechten om een leeg colaflesje. Ik weet niet of er oud-leerlingen uit Nederland zijn die dit lezen, maar dan lees de vorige zin nog maar eens.
Eenmaal onderweg blijkt dat de pastoor voor ons zijn plekje opgegeven heeft. Twee lege stoelen zijn het resultaat maar na wat navraag bij het bushoofd wordt er geen actie ondernomen. Zo’n vier uur en zo’n 250 kilometer verder naar het zuiden kwam het bushoofd erachter dat meneer de pastoor ontbreekt. En dat we hem ‘vergeten’ zijn bij de grens.
Burkina is een prachtig land maar zit vol met potientiële kamikazepiloten. Zo ook in onze bus. Je probeert rustig een boekje te lezen en aan het geclaxonneer van onze chauffeur ben je inmiddels gewend. Maar toch. Als hij dan 1x toetert. En dan nog een keer. En dan aanhoudend. En dan ook nog eens begint te remmen dan weet je dat er echt wat aan de hand is. Met ingehouden adem en opgetrokken knieën zie ik een motor zonder bestuurder de berm in vliegen. De bus stopt meteen en – ik overdrijf niet – alle passagiers op één oude manke vrouw na stormen de bus uit om het slachtoffer te helpen. Ik doe ook mijn sociale plicht want echt veel bijdrage kan ik niet. Gelukkig is alles okay en komt de motorrijder er met wat schaafwonden vanaf. Ik kom als eerste terug in de bus en de oude manke vrouw trekt me aan m’n hemd. Of alles okay is met de motorrijder. Oui, il va bien.
Volgende stop – ik kan een heel blok over alleen al de busreis schrijven – is het diner. De bus stopt en er wordt ons medegedeeld dat we 20 minuten hebben. Gezien het lot van onze pastoor besluiten we de tijd maar goed in de gaten te houden. In deze kleine maquis, waar het twee minuten geleden nog donker, doodstil en uitgestorven was, heerst nu een soort van georganiseerde chaos. Links zitten tien mensen te bidden, rechts vallen structureel zweetdruppels van het gezicht van een grote, volle Afrikaanse vrouw in de saus die ik zo op moet gaan eten en in het midden staat een grote pan met rijst waar een groepje Afrikanen staat te dringen om hun maaltijd compleet te maken. Nadat we onze buik vol hebben, van de chaos en van het eten. Haasten we ons snel terug naar de bus.
Na 24 uur in de houtgreep komen we eindelijk aan in Cotonou! De temperatuur is beduidend dragelijker dan in Ouaga, het scheelt zeker tien graden, het Hans-Klok-windje door de haren bevalt ons ook wel. We krijgen meteen een taxirit aangeboden naar ons guesthouse. Uiteindelijk is het 7.00 ’s ochtends wanneer we op ons bed ploffen in ‘La Guesthouse’.
Later op de dag is het tijd om Cotonou te ontdekken. Van de ruim 30.000 zemi-john’s, motortaxi’s die je voor een paar centen de hele stad rondrijden, rijden er nu twee rond met een blanke achterop. De wind in de haren en op weg naar le grande marché! Met een rotgang waar ik me alleen in grand theft auto aan zou wagen, scheuren we dwars door een nauw straatje vol met marktkraampjes. Van lege flessen tot cosmetische producten en van geiten tot zelfgebrouwen bissap, alles wordt er verkocht. Enfin, dit soort markten kennen we uit Ouaga, waar we echt voor komen is de fetisjmarkt. Een lucht van rottende karkassen in de brandende zon vertelt ons precies waar deze markt te vinden is. Voor 1000 CFA mogen we zoveel foto’s maken als we willen, van de bijna gemummificeerde apenhoofden, krokodillenbekken en slangenhuiden. Daarnaast zijn de kraampjes talrijk aan vleugels van diverse roofvogels, hondenkoppen en voor Anne het in de gaten heeft ligt er een nog levende kameleon op haar hand. Natuurlijk zijn al deze trofeeën te koop en brengen ze geluk voor de liefde, je familie of zelfs je hele leven. Het Voodoo geloof is in Benin in ieder geval nog volop in leven, over de offers kan dat niet gezegd worden. Met een blik op het pronkstuk van de laatste tafel, een echt nijlpaardenhoofd, verlaten we de markt, verbaasd dat dit, in 2015, nog bestaat.
De volgende stap van onze reis is Ouidah, een kustplaats met een geschiedenis van slavernij en het voodoo-geloof. Waarvan de tweede nog steeds zeer levendig in het stadje aanwezig is, dat was ook de reden dat we aan het eind van onze tour door het dorp een python om onze nek hadden hangen. Want de python, die is heilig in het voodoogeloof.
De slavernijgeschiedenis is gelukkig inmiddels wat minder levendig vertegenwoordigd in Ouidah. Een groot monument en oude slavenforten van de Portugezen, Fransen, Britten en jawel, de Nederlanders herinneren aan het feit dat hier in de 18de eeuw naar alle waarschijnlijkheid meer dan twee miljoen slaven vanuit heel Afrika verhandelt en vervoerd zijn. We hebben ‘La route de esclaves’ afgelegd en zijn – net als de slaven destijds – geëindigd bij ‘La porte du non-retour’. Met als verschil dat wij niet vastgeketend zaten en de keus hadden om terug te keren, naar ons hotel welteverstaan.
De laatste stap van onze reis was Togo, we besloten om daar vooral te relaxen en hadden dan ook een reservering gemaakt in een hotel met de alleszeggende naam ‘Coco Beach’. Voordat we onze handdoeken in het zand konden spreiden moesten we nog naar Lomé – de hoofdstad van Togo – zien te komen, met de taxi deze keer. In een afgetrapte Peugeot arriveren we bij Beninse zijde van de grens. Een mierenhoop van mensen steekt de grens al wandelend over, er is weinig structuur te ontdekken en we moeten dan ook zelf op pad om ons wij-zijn-weg-uit-Benin-stempeltje te krijgen. Vier gezette mannen in uniformen en met zonnebrillen helpen ons uiteindelijk aan de stempel die we nodig hebben. De oude televisie die een herhaling van Paris Saint Germain – Barcelona uitzendt krijgt meer aandacht dan wij, maar dat deert ons niet, wij hebben ons verplichte stempeltje!
Te voet steken we de grens over, samen met honderden andere mensen die elk tassen vol met goederen bij dragen en ook niet te beroerd zijn om te vragen of wij misschien nog interesse hebben in zakdoekjes, mango’s of een nieuwe SIM-kaart.
Eenmaal in Togo willen ze graag weten wat onze lichaamstemperatuur is, we blijken beide gezond en we weten inmiddels dat dit een Ebola-voorzorgsmaatregel is. We zoeken een nieuwe taxi, dit keer een oude Volkswagen passat met een gescheurde voorruit en een zijspiegel die je laat zien op wat voor wegdek je rijdt. ‘Cocobeach? Oui, oui, yes, yes, I know, parlé Anglais, yes small small, I know cocobeach’.
Vier telefoontjes en 3 uur later zijn we in Coco Beach.
Natuurlijk wist hij niet waar Coco Beach was, natuurlijk moest hij er vier keer voor bellen en drie keer verkeerd rijden, natuurlijk komt alles gewoon op z’n pootjes terecht, natuurlijk gaan wij nu een welverdiend pilsje drinken.
Na een paar heerlijke dagen bijtanken is het tijd om terug naar Ouaga te gaan. Na een busreis en een grensovergang die minstens zo spannend was, komen we uitgerust weer thuis. Het is hier zoveel meer nodig dan in Nederland om er af en toe eens de stad uit te gaan. Het leven kost hier merkbaar veel meer energie. De zon kookt en de stroomstoringen worden eigenlijk alleen maar erger. Ik hoorde dat de inmiddels afgezette president Blaise Compaoré voorheen de buurlanden aan het lijntje hield betreft de stroominkoop. Sonabel, de electriciteitscentrale, zelf schijnt maar 20% van de nodige hoeveelheid stroom te kunnen produceren. Voorheen zorgde Blaise er wel voor dat her en der de juiste voorzieningen werden getroffen. Maar Blaise is er niet meer. Dus er is ook geen stroom meer. Of het waar is? Geen idee. Dat het irritant is? Ja, dat wel.
Inmiddels loopt alles hier op zijn eind, binnenkort vertrekken de eerste vrienden van ons en ook voor Anne is het deze week al tijd om te vertrekken. Gek eigenlijk, het is voorbij gevlogen en het zal de laatste paar weken niet anders zijn. Gelukkig hebben we beide nog steeds het gevoel de juiste keus gemaakt te hebben.
Voor hier, voor nu is het mooi geweest, al dan niet met een brok in de keel.
Nieuwe uitdaging komen op ons pad en daar gaan we helemaal voor!
Wie weet gaat ooit weer kriebelen. Best kans.
De wereld is groot. Te groot om alleen te laten.
Maar betreft de komende jaren: Nederland!